Ede wil duurzaam en groen zijn. Ede wil in 2050 energieneutraal zijn. Ede wil de energielabel van bestaande woningvoorraad verbeteren om zo minder afhankelijk te zijn van aardgas. Ede bevordert het gebruik van zonnecollectoren. Fantastische visies en prima beleid waar je nauwelijks op tegen kunt zijn. Alleen wanneer deze bij elkaar gebracht worden dan zal naar de mening van de VVD de raad keuzen moeten gaan maken. Voor de VVD is het een uitdaging om al deze onderwerpen in samenhang goed in beeld te krijgen zodat het wonen en werken in het duurzame en groene Ede aantrekkelijk en vooral betaalbaar blijft voor alle inwoners. Vandaar onderstaande raadsvragen.
Raadsvragen
Duurzaam ‘Ede wil tot de top van de duurzaamste gemeenten van Nederland gaan behoren’. De verbranding van snoeihout uit onze eigen bossen ten behoeve van de warmtevoorzieningen van de gebouwde omgeving draagt daar mede aan bij. Hierbij nadrukkelijk onderstreept ‘afvalhout uit de eigen bossen’. Moet het snoeihout van ver worden gehaald dat gaat een deel van de milieuwinst verloren aan energie benodigd voor transport.
Productie van warmte De investeringen in en bio-massacentrale en warmtenet zijn hoog en de afschrijvingstermijn is zeker 30 jaar of meer. Beschikbaarheid van houtachtige biomassa over deze periode is essentieel. Wanneer volgens de nota de vraag naar snoeihout groter wordt dan het aanbod dan kunnen andere bronnen worden ingeschakeld. Niet duidelijk wordt wat de maximale duurzame capaciteit van snoeihout[1] is uit het onze bossen. Vaag is de nota over de andere mogelijke bronnen[2]. Wat wordt gemist is een financiële onderbouwing van de hoogte van de kosten per weq geleverd door alternatieve bronnen.
In de planning is voorzien om de capaciteit van de huidige installatie te verdubbelen en een nieuwe te bouwen in park Reehorst. Uit de nota wordt niet duidelijk of op duurzame wijze, gedurende een periode van zeker 30 jaar, deze installaties gestookt kunnen worden met snoeihout uit Ede. Alternatieven voor grondstof voor de warmte productie in de bio-massacentrales zijn niet in beeld gebracht.
In Nederland wordt ruim 500 megawatt aan wind en zonne-energie geproduceerd. Bij onze oosterburen is dat 19.000 megawatt. Het gedecentraliseerde vermogen voor de productie van groene stroom zal in de komende jaren sterk groeien. Nu al komt het regelmatig voor dat de vraag naar energie kleiner is dan de productie. Om te voorkomen dat gedurende een beperkte tijd grote centrales afgeschakeld moeten worden, bouwt men warmtebuffers die worden opgewarmd met de overcapaciteit aan groene stroom. Dit is mogelijk een alternatief voor Ede.
Afname van warmte DWA berekende dat voor Ede maximaal 15.000 weq[3] aan warmte via een warmtenet bedrijfseconomisch verantwoord geleverd kan worden. De stuurgroep, onder voorzitterschap van wethouder Meijer, legt de ambitie zonder nadere onderbouwing op 20.000 weq. Uitbreiding van het aantal aansluitingen zal voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van de medewerking van gebouw- en woningeigenaren. Vanwege de extreem hoge kosten voor het aanleggen van het warmtenet is het bedrijfseconomisch niet verantwoord om verspreid liggend onroerendgoed aan te sluiten. Dat geldt eveneens voor nieuwbouwwoningen met een EPC=0.
Bewoners die nu reeds aangesloten zijn op het warmtenet zullen in de komende jaren het energielabel van hun woning gaan verbeteren door te isoleren en het plaatsen van zonnecollectoren. Dit betekent een afname van de vraag naar warmte per aangesloten woning. Ook zullen huiseigenaren zonneboilers plaatsen. Nog niet erg populair in Nederland maar de verwachting is dat het installeren van zonneboilers prijstechnisch voor de consument aantrekkelijker wordt dan zonnecollectoren. Deze ontwikkelingen passen in de ambitie van de ‘Startnotitie Duurzaamheid’ en zullen de vraag naar warmwater per woning verder doen afnemen. Deze risico’s zijn in de Warmtevisie niet in beeld gebracht.
Warmtenet De aanleg van een warmtenet is relatief duur. Dit komt mede omdat in bestaande ondergrondse infrastructuur twee[4] qua diameter forse leidingen[5] moeten worden bijgelegd. Extra probleem is dat straten met veel waardevolle bomen in principe vermeden worden. Alternatieve tracés zijn altijd langer en daarmee fors duurder.
De isolatiewaarde van het warmtenet neemt door veroudering af en daarmee nemen de energieverliezen toe. Het opwarmen van de ondergrond kan negatieve effecten hebben op de groei van de in de directe omgeving staande bomen. Deze risico’s zijn niet in beeld.
Vragen
Productie van Warmte
- Wat is de gemiddelde duurzame capaciteit (uitgedrukt in weq) per jaar aan snoeihout voor de bio-massacentrale(s) voor de komende 30 jaar?
- Wil het college bedrijfseconomische onderbouwen de rentabiliteit van de inzet van andere warmtebronnen waarnaar wordt verwezen in de WarmteVisie?
- Is een alternatief voor een grote warmwateropslag, die wordt verwarmd door groene energie, in park Reehorst in plaats van een bio-massacentrale voor het college denkbaar?
- Wil het college een dergelijke alternatief laten uitwerken?
Afname van warmte
- Kan het college de verhoging van de ambitie met 5.000 weq (tot totaal 20.000 weq) verder onderbouwen?
- Wat zijn de effecten op de rentabiliteit van de gehele infrastructuur wanneer de afnemers de gemiddelde vraag naar warmte per jaar met een kwart of de helft verminderen?
- Mogen de afnemers zonneboilers op hun daken installeren?
Warmtenet
- In hoeverre wordt de aanleg van een warmtenet in straten en wegen belemmerd door de aanwezigheid van waardevolle bomen?
- In hoeverre wordt rekening gehouden met een toename van het verlies van warmte als gevolg van veroudering van het warmtenet?
- Hoe schat het college het risico van het opwarmen van de ondergrond als gevolg van de verliezen van het warmtenet in op de planten en bomen in de directe nabijheid?
Publicatie in Ede Stad 10 maart 2015
http://www.edestad.nl/lokaal/vvd_bomen_belemmeren_aanleg_warmtenet_ede_3526996.html#.VP68nUIZ4fk
[1] Uitgedrukt in weq
[2]’Als de houtige biomassa op termijn niet meer beschikbaar zou komen (met name als de vraag daarnaar groter is dan het aanbod) dan kunnen dus andere bronnen worden ingeschakeld. De verschillende bronnen kunnen ook gelijktijdig aan het net worden gekoppeld. Een warmtenet kan een infrastructuur zijn die het delen van warmte faciliteert. Het warmtenet kan ook een open net zijn, waar iedereen in principe het recht heeft om warmte aan het net (terug) te leveren (binnen de grenzen van wat technisch redelijkerwijze realiseerbaar is).’
[3] weq = woning equivalent
[4] aanvoer en retour
[5] onder andere vanwege de dikte van de isolatie
Beantwoording B&W d.d. 31 maart 2015
1. Wat is de gemiddelde duurzame capaciteit (uitgedruk in weq) per jaar aan snoeihout voor de biomassacentrale(s) voor de komende 30 jaar?
De huidige centrale van BDV aan de Dwarsweg heeft een capaciteit van 4,5 MW voor warmtelevering aan 3.500 woningequivalenten (weq). In 2015 plaatst BDV een tweede ketel bij, waardoor de capaciteit wordt vergroot naar 9 MW (voor levering aan 7.000 weq). Voor deze centrale (incl. uitbreiding) heeft BDV voldoende contracten gesloten met biomassaleveranciers in de regio (gemeenten, landgoedeigenaren, natuurorganisaties etc.).
Eind 2015 zal BDV een tweede centrale gaan bouwen in park Reehorst. De capaciteit van deze centrale zal gelijk zijn aan de centrale aan de Dwarsweg. Ook de biomassa voor deze centrale zal uit de regio afkomstig zijn. BDV heeft voldoende contracten gesloten voor afname van dit regionaal hout.
Voor de twee centrales tezamen gaat het om ca. 35.000 ton regionale biomassa, goed voor warmtelevering aan 14.000 weq.
Voor de geplande 3e centrale heeft BDV nog geen zicht op de beschikbaarheid van brandstof. Wel is het de bedoeling dat ook daar houtige biomassa uit de regio wordt verbrand.
De contracten van BDV hebben een looptijd van 15 jaar. Na afloop van de contracten blijft de houtige biomassa in de regio beschikbaar voor inzet ten behoeve van bio-energie. Het gaat hier immers om hernieuwbare brandstof.
Overigens merken wij op dat de vraag naar de beschikbaarheid van voldoende duurzame biomassa voor de komende 30 jaar ook gesteld kan worden naar de beschikbaarheid van aardgas voor de komende 30 jaar. Over ca. 10 jaar zal ons land grootschalig aardgas moeten gaan importeren uit o.a. politiek instabiele landen. En als de problemen met de aardgaswinning in Groningen groter worden zal dat moment waarschijnlijk eerder aanbreken. Daarbij komt dat uit diverse onderzoeken[1] blijkt dat een groot deel van de nu bekende voorraden aardgas en olie in de grond moet blijven zitten, als wij de doelstelling van een maximale temperatuurstijging van 2 graden willen halen.
Met andere woorden, bij de toekomstbestendigheid van een op aardgas gebaseerde warmtevoorziening kunnen o.i. grotere vraagtekens worden gezet dan bij de warmtevoorziening, gebaseerd op biomassa uit de regio. Daarom zijn wij van mening dat het initiatief van BDV een belangrijke bijdrage kan leveren aan een toekomstbestendige en duurzame warmtevoorziening in Ede. Als wij moeten kiezen tussen een duurzame warmtevoorziening met vraagtekens en een niet duurzame warmtevoorziening met vraagtekens dan kiezen wij voor de duurzame warmtevoorziening.
Het warmteproject in Ede bestaat grofweg uit 2 onderdelen: productie-units (de centrales) en een transport- en distributienet. De mogelijkheid is niet uitgesloten dat de centrales op termijn worden vervangen door andere warmtebronnen. Het warmtenet heeft een levensduur van ca. 50 jaar. Dit vergroot de kans op inschakeling van andere warmtebronnen in de toekomst. In die zin is alleen al de aanwezigheid van een stadswarmtenet in de Edese bodem een kans, die stimuleert tot nieuwe initiatieven. Meer hierover onder 2.
2. Wil het college bedrijfseconomisch onderbouwen de rentabiliteit van de inzet van andere warmtebronnen, waarnaar wordt verwezen in de Warmtevisie?
De eventuele inzet van andere duurzame warmtebronnen, en de beoordeling van de bedrijfseconomische haalbaarheid daarvan, is in principe de verantwoordelijkheid van de particulier initiatiefnemer (BDV) en niet van de gemeente. Omdat de toekomstbestendigheid van de warmtevoorziening in Ede ons allen aangaat zijn wij betrokken (o.a. via de stuurgroep warmtenet) bij het onderzoek naar alternatieve warmtebronnen. In dit verband wijzen wij op 4 ontwikkelingen met betrekking tot het zoeken naar alternatieve bronnen.
a. BDV is in vergaande onderhandeling met een groot bedrijf op Frankeneng-Heestereng, dat warmte wil afnemen van BDV en restwarmte wil leveren aan BDV. De eventuele levering van restwarmte zou neerkomen op ca. 1.700 weq. De uitrol van het warmtenet naar genoemd bedrijventerrein zou nieuwe kansen scheppen voor andere bedrijven aldaar. Ook schept hetkansen voor BDV om gebruik te gaan maken van de op het bedrijventerrein aanwezige restwarmte.
b. BDV en Waterschap Vallei en Veluwe zijn in gesprek over levering van restwarmte, vanuit de RWZI aan de Dwarsweg, aan het warmtenet (een hoeveelheid die overeenkomt met ca. 150 weq). De levering zal waarschijnlijk pas over een paar jaar worden gerealiseerd.
c. De gemeente, BDV en nog enkele andere partijen zijn bezig met een proef om bladafval, stroen bermgras geschikt te maken voor verbranding in de warmtecentrale. Als dat lukt dan betekent dat een grote innovatie. Ook komen dan grote hoeveelheden extra biomassa beschikbaar voor de centrales van BDV. Naar verwachting komt hier eind 2015 meer duidelijkheid over.
d. In het verband van de regio Food Valley doet Ede mee aan een onderzoek naar de haalbaarheid van inzameling van hout uit agrarisch landschapsbeheer. Dit landschapshout wordt nu nog vaak verbrand in de open lucht. Inzet van dit hout voor bio-energie verdient de voorkeur, maar de vraag is of dit financieel haalbaar is. Waarschijnlijk zal hier eind 2015 meer duidelijkheid over komen.
3/4. Is een alternatief voor een grote warmwateropslag, die wordt verwarmd met groene energie, in park Reehorst in plaats van voor biomassacentrale voor het college denkbaar? Wil het college een dergelijke alternatief laten uitwerken?
Zoals onder 2 gezegd is het zoeken naar alternatieve warmtebronnen primair de verantwoordelijkheid van BDV. BDV is bezig met bedoeld onderzoek (zie de voorbeelden onder 2). Van BDV hebben wij begrepen dat op dit moment geen onderzoek wordt gedaan naar het in deze vraag bedoelde alternatief.
In de stuurgroep warmtenet (met o.a. provincie, Nuon en Alliander) bespreken wij regelmatig de wenselijkheid en voortgang van onderzoeken naar alternatieve energiebronnen. Ook bedoeld alternatief zullen wij in dit overleg aan de orde stellen. Als alle betrokken partijen dat wenselijk achten dan zal een alternatief worden uitgewerkt.
5. Kan het college de verhoging van de ambitie met 5.000 weq (tot totaal 20.000 weq) verder onderbouwen?
In de gemeentelijke Warmtevisie (par. 4.2, blz. 13) is vermeld dat de verhoging van de ambitie is afgestemd met de andere partners in de stuurgroep warmtenet. Ook is vermeld dat de stuurgroep
meent dat o.a. de aansluiting van bedrijven in de praktijk waarschijnlijk meer potentie biedt dan door DWA berekend. Wat betreft dit laatste verwijzen wij naar hetgeen onder 2,a is vermeld over de mogelijke aansluiting van een bedrijf op Frankeneng-Heestereng. De uitrol van het warmtenet verloopt op dit moment in een hoog tempo. BDV verwacht eind 2015 ca. 6.500 weq aangesloten te hebben.
6. Wat zijn de effecten op de rentabiliteit van de gehele infrastructuur wanneer de afnemers de gemiddelde vraag naar warmte met een kwart of de helft verminderen?
Vermindering van de warmtevraag heeft natuurlijk effect op de rentabiliteit van het warmtebedrijf. DWA heeft dit ook meegenomen in de “Kansenstudie warmtenet Ede” (d.d. maart 2014). Deze studie
hebben wij aan uw raad doen toekomen. In deze studie heeft DWA een scenario doorgerekend met een daling van de warmtevraag. De interne rentevoet komt dan uit op 5,2%. Volgens DWA kan een dergelijk rendement niet door commerciele partijen worden gedragen, maar is dit rendement vanuit maatschappelijk oogpunt wel als acceptabel te zien voor het bereiken van een energieneutrale stad. Ook BDV heeft bij de berekening van de business-case natuurlijk gerekend met een terugloop van de warmtevraag. Dat is voor BDV (en ook voor de bank van BDV) geen aanleiding geweest om af te zien van het project.
7. Mogen de afnemers zonneboilers op hun daken installeren?
- Ja
8. In hoeverre wordt de aanleg van een warmtenet in straten en wegen belemmerd door de aanwezigheid van waardevolle bomen?
De aanleg van het warmtenet gaat soms ten koste van bomen. Maar met de huidige tracés is het gelukt om die schade beperkt te houden. Er zijn geen monumentale of waardevolle bomen aangetast.
Voor de bomen die wel zijn aangetast, is het waardeverlies in beeld gebracht. Een deel van dat waardeverlies wordt bij de BDV in rekening gebracht. Bij verdere uitbreidingen wordt het tracé steeds zorgvuldig bepaald, waarbij monumentale en waardevolle bomen waar mogelijk gespaard worden.
9. In hoeverre wordt rekening gehouden met een toename van het verlies van warmte als gevolg van veroudering van het warmtenet?
De veroudering van het warmtenet leidt niet tot noemenswaardige warmteverliezen, aldus BDV. Dergelijke verliezen zouden ook niet in het belang van het warmtebedrijf zijn. Om deze reden heeft BDV gekozen voor warmteleidingen, die beter geisoleerd zijn dan de warmteleidingen die elders in Nederland worden gebruikt.
10. Hoe schat het college het risico van het opwarmen van de ondergrond als gevolg van de verliezen van het warmtenet in op de planten en bomen in de directe nabijheid?
Uit het antwoord op vraag 9 vloeit voort dat het risico van opwarming beperkt is. Voor zover er al opwarming plaats vindt is de opwarming zodanig beperkt zijn dat dit geen gevolgen heeft voor planten en bomen in de directe nabijheid. Het bestaande warmtenet in Kernhem heeft niet tot schade geleid bij bomen. De bodem wordt minimaal opgewarmd. Alleen bij een lekkage is er een risico. Dat is in Kernhem bij één boom gebeurd. Met dat geldt even goed bij lekkage in gas- en waterleidingen.
[1] http://www.nature.com/nature/journal/v517/n7533/full/nature14016.html
http://www.nrc.nl/klimaat/2015/01/16/4301/